OLLEFEN DA SILVA Willem Jacob
|
VAN OLEFFEN
(1803 - 18??) |
"Weinige
instrumenten zijn zoo algemeen en verspreid als de piano's. Men ziet ze
in elk huis als een onmisbaar huisraad en hare klanken komen zelfs tot
het oor van den reiziger in zijne togten door de steppen, Rusland of de
rijstvelden van Indie. Nu eens trekt, aan door de bekoorlijkheid van
eene melodieuse uitdrukking, dan weder brengt het groote aantal op de
gehoorzenuwen van den toehoorder het effect van eene ongerepte
ketelmuziek, terwijl dikwijls dezelfde fabriekant met zijn naam dekt.
Dat feit, dat men constateren moest, verklaart zich tegelijk door den
uitvindingsgeest der speculatie. Men heeft gezegd: Erard, Pleyel,
Soufleto, Sulmini [Jelmini], Blanchet, enz., de grootste l'ahriekanten
van onze tijd kunnen de talrijke bestellingen niet afleveren; maken hier
van gebruik ; alzoo hebben navolgers van Pleyel en Erard, steunende op
den naam der meesters, piano's geleverd waarvan de snaren, de toetsen,
den vorm en tot zelfs de etiquetten op de heerlijke voortbrengselen van
benoemde fahriekanten gelijken, zoodat het geoefende oog er zich zelfs
in bedriegt, terwijl zij ze 50 à 100 pot lager verkochten. De speculatie
gelukt maar al te dikwijls ofschoon het gemakkelijk is den namaak met
scherpe of matte klanke van de krachtvolle en zuivere toonen te
onderscheiden. Een rijk magazijn , door den beer van Ollefen da Silva
den Nieuwen Uitleg alhier aangelegd, moet voortaan het publiek tegen
dergelijke bedriegerijen waarborgen. In dit magazijn, eene uitgestrekte
bazar van fraaije én heerlijke piano's van de beroemdste fabriekanten,
kan iedereen in de meest volmaakte zekerheid koopen, daar de Ollefen
geene piano aflevert, zonder die vergezeld te gaan van een certificaat
van oorsprong, door den fabriekant zelven onderteekend. Op deze wijze
zullen de koopers ter goeder trouw niet meer aan onaangename
vergissingen bloot staan; terwijl de liefhebbers, die zich vroeger tot
de fabrieken zelven wendden, om zich tegen namaak te waarborgen, thans
tegen voordeeliger prijzen, eene volledige keuze van instrumenten zullen
kunnen vinden, die alle wenschelijke waarborgen opleveren."
De grondwet, 16/09/1854, p. 1
(delpher.nl)
INDUSTRIE EN KUNST.
"HET PIANO-MAGAZIJN VAN DEN HEER VAN OLLEFEN-DA-SILVA, AAN DEN NIEUWEN
UITLEG, TE 'S GRAVENHAGE.
Die onze hofplaats bezoekt, verzuime niet, een Etablissement te gaan zien,
dat, in tweeledig opzigt, de aandacht verdient van allen, wier smaak hen
heentrekt naar personen en zaken, beiden evenzeer waardig, om van naderbij
te worden gekend en gewaardeerd. — Wij bedoelen hier de Salon, door den Heer
Van Ollefsen-da-Silva, te 's Gravenhage, geopend, en waar men eene
verzameling vindt van de prachtigste en heerlijkste Piano's, welke de
voornaamste fabrieken van Europa, als van Pleyel, Erard, Soufleto, Jelmini,
Roller, Blanchet en anderen, thans de muzijkale wereld aanbieden, doch van
wier in de Kunst-industrie klassieke namen toch ook niet zelden misbruik
wordt gemaakt, om, onder de fraaiste Etiquettes, valsche koopwaar ter markt
te brengen, en menig kooper, te goeder trouw, slagtoffer te maken van zijn
onwrikbaar geloof aan de onkreukbare eerlijkheid van snoevende uitventers,
die hunne artikelen komen aanbieden met 50 en méér percenten rabat op den
oorspronklijken prijs van deze of gene vermaarde fabriek. In het Magazijn
van den Heer Van Ollefen-da-Silva is van zulke negotie geen sprake; in
tegendeel, de prijzen zijner Piano's zijn, zoo als ze zijn moeten, om er
goed werk voor te kunnen leveren, stukken van den echten stempel, en waaraan
niets ontbreekt, zelfs niet het onwraakbare bewijs van herkomst, de zuivere,
onvervalschte doopcedel, afgeleverd door de grootste Piano-fabriekanten van
het buitenland, welke wij daar zoo even noemden, gelijk ook nog van Wolfel,
van Bernhard, van Daniël, van Paurelle en nog talloos anderen meer. (zie
verder)
|
'Fortepiano-fabriek' ca. 1854
'Pianomagazijn' (*1855)
Een vriend, onlangs uit Parijs weêrgekeerd, en die, de Residentie van Oranje,
te regt, als een zeer aangenaam winterverblijf beschouwende, zich daar de
barre maanden van het jaar wilde gaan verzetten, ook, onder anderen, door de
muzijk, had voor zijne echtgenoote, eene bekwame Musicienne, dus behoefte in
zijne apartementen aan een echte Piano-Blanchet, of een Wolfel. Wij verwezen
den belanghebbende naar den Nieuwen
Uitleg, en hadden het genoegen, behalve de dankbetuiging van den geachten
Magazijnhouder voor het hem geschonken blijk van belangstelling en
vertrouwen, tevens van onzen vriend de verzekering te ontvangen, dat hij in
Frankrijks hoofdstad, zeker, niet méér keus had kunnen vinden, en gewis niet
zóó goed zou zijn geslaagd, als hier, in de Salon van den Heer Van Ollefen-da-Silva,
het geval was geweest.
Doch, niet minder bedankte hij ons voor
de goede gelegenheid, welke wij hem, gelijktijdig verschaft hadden, om
kennis te kunnen maken met eene Nederlandsche familie, die het nationale
Tooneel, nagenoeg dertig jaren lang, tot wezenlijken luister verstrekte,
en waarvan het gemis, door haar zeer betreurd aftreden, sedert nu reeds
geruimen tijd, in de daad, diep wordt gevoeld. De bijzonderheden, welke
wij den Heer *** betreklijk den Heer en Mevrouw Van Ollefen-da-Silva,
later, op zijn verzoek, eenigermate uitvoerig, bij brief meedeelden,
nemen wij uit dat geschrift thans weder terug, om ze hier eene plaats te
geven, ten genoege vooral van hen, die zich gelegen laten liggen aan
alles, wat den luister der van ouds zoo beroemde, en thans, helaas, zoo
zeer vernederde vaderlandsche Melpomene en Thalia betreft, waarmee het
genoemde talentvolle echtpaar, in de gulden dagen van Hollands
Schouwburg-roem, zoo naauw en eervol was verbonden.
Willem Jacobus Van Ollefen is een Hagenaar van geboorte (2 Junij, 1803),
en telt thans twee-en-vijftig jaren. Zijne echtgenoot,
Christine-Elisabeth Da-Silva (12 Mei, 1811), die acht jaren jonger is,
werd te Amsterdam geboren. Haar vader, Emmanuel Da-Silva, was een
koopvaardij-kapitein, voor eigen rekening, tusschen Holland, Engeland en
Portugal. Zijne weduwe (Margaretha Catharina Mulder) beschreide, met een
tweejarig dochtertje (1818), den dood van hem, die voor haar in een
storm op zee jammerlijk verloren ging, terwijl het vermogen, 't welk hij
haar naliet, onder vreemde leiding, slecht beheerd, voor moeder en kind,
tien jaren later, nagenoeg geheel wegviel, zoodat de jeugdige Christine
al vroegtijdig moest gaan trachten, de vrucht te plukken van de allezins
schitterende opleiding, welke zij in een eerst Opvoedingsgesticht, reeds
sedert hare eerste kinderlijke ontwikkeling, genoten had. [...]"
Astrea, Volume 4, 1855, p. 319
|
I 110, Nieuwe Uitleg
(*1854), Aan den nieuwen Uitleg (*1855), 's
Gravenhage (Den Haag) |